De Koran of Heilige Qoer’?n (Arabisch: ?????? al-qoer’?n) is een van de Heilige Boeken van de moslims. Het geloof in deze Boeken is een van de zuilen van geloof; de inhoud van de huidige boeken wordt niet automatisch geloofd. Alleen de Koran zou zuiver zijn overgeleverd. Volgens de islamitische traditie zijn de woorden in de Arabische taal “neergezonden” aan Mohammed door God via de engel Djibriel.
Het Arabische woord ???? (qoer’?n) betekent oplezing, voordracht. Koran wordt gebruikt voor de Nederlandse vertaling. Een vertaling wordt door moslims doorgaans niet als authentiek gezien, omdat vertalen automatisch interpreteren zou betekenen. Iedere vertaling is dus ‘slechts’ een interpretatie. Vertalingen vertonen, door de rijkdom van de Arabische taal, op essentiële punten grote verschillen en worden dan ook niet als gezaghebbend erkend. Exegese op de Arabische Koran is wel mogelijk en wordt tafsir genoemd. Geleerden spreken daarom over een ‘exegetische vertaling’.
Structuur
De Koran is niet chronologisch ingedeeld. Toen kalief Oethman ibn Affan rond 650 de teksten verzamelde, heeft men de hoofdstukken (soera’s) min of meer volgens lengte gerangschikt. De kortste soera omvat 3 en de langste 286 verzen (ayaat). In totaal bevat de Koran 114 soera’s, bestaande uit 6226 ayat, die met uitzondering van Soera Het Berouw allemaal beginnen met de aanhef Bismillah ar-Rahmaan ar-Rahiem (In de naam van God, de Genadevolle, de Barmhartige).
De eerste soera met 7 ayaat (Al Fatiha, de Opening) wordt de kern van de Koran genoemd. Alle soera’s hebben een naam, die vaak ontleend is aan een woord in het begin van de soera, zoals ‘De Opening’, ‘De Koe’ en ‘Het geslacht van Imraan’. Het hoeft niet zo te zijn dat de naam de inhoud van de soera dekt.
Inhoud
Mohammed leefde van ca. 571 tot 632; vanaf 610 kreeg hij zijn openbaringen. De inhoud van de Koran werd in 23 jaar geopenbaard. Halverwege die periode, rond het jaar 622, vertrok Mohammed met zijn volgelingen van Mekka naar Yathrib, de hidjra. Later werd Yatrib Medina genoemd.
De Koran is geschreven in naam van God, vaak in de directe rede, waarbij God in de eerste persoon meervoud spreekt, en soms in de indirecte rede, waarbij God met de derde persoon enkelvoud wordt aangeduid. De Koran bevat vermaningen en instructies voor de gelovigen, en vertellingen over voorgaande profeten en volken en hun lotgevallen. (Zie de Lijst van Soera’s)
De toon van de openbaringen uit Medina verschilt van die uit Mekka. De Mekkaanse soera’s zijn kort en gaan vooral over de grootheid van God en zijn schepping, het oordeel op de Laatste Dag en het resultaat daarvan: het paradijs of de hel. De oproep tot bekering is al aanwezig maar nog tamelijk vrijblijvend. De Medinaanse soera’s, na de hidjra, zijn langer, leggen meer de nadruk op regelgeving en sociale ordening en bevatten oproepen tot bekering en bestrijding van de ‘ongelovigen’, meer specifiek de bewoners van Mekka en andere stammen die de jonge moslimgemeenschap in haar bestaan bedreigden.
Soms brengen de teksten verhalen uit de Bijbel in herinnering, zoals Soera Jozef (Yoesoef), die een deel van het boek Genesis hervertelt en, volgens sommige commentatoren verwijst Zol-Qarnain (de twee-hoornige) in Soera De Spelonk 86 naar Alexander de Grote.
De Koran is een oproep tot onderwerping of overgave, ‘islam’, aan de ene ware God. De Koran benadrukt dat God dezelfde is als de God van joden en christenen. Het woord Allah is dan ook geen eigennaam, maar slechts de Arabische aanduiding voor God.
Maar zoals de christelijke leer op sommige punten van de joodse leer over God afwijkt, wijkt de islamitische leer af van de joodse ?n christelijke leer. Zo maakt de Koran op een aantal plaatsen melding van de profeet Isa ‘de zoon van Maria’, maar ontkent stellig dat deze een zoon van God zou zijn. Ook de joodse Messiasverwachting komt in de Koran niet voor.
Ontstaansgeschiedenis
Moslimgeleerden zijn het in grote lijnen eens over de ontstaansgeschiedenis van de Koran. Islamologen zetten een aantal kritische kanttekeningen bij die visie en enkele kritische geleerden vechten de authenticiteit van de Koran aan. Het onderstaande gaat uit van de traditionele visie van moslims en is waar nodig aangevuld met andere visies.
Pagina uit de Koran (11e eeuw)
Pagina uit de Koran (11e eeuw)
De korantekst werd in de periode 610-632 in delen door de engel Djibriel aan Mohammed geopenbaard, door zijn volgelingen uit het hoofd geleerd en fragmentarisch opgeschreven op stukken perkament, hout en bot. Er wordt aangenomen dat Mohammed zelf lezen noch schrijven kon. Westerse wetenschappers gaan er doorgaans van uit dat Mohammed de Koran zelf geschreven heeft, al of niet geïnspireerd door visioenen, die hij volgens sommigen tijdens epileptische aanvallen kreeg. Er zijn ook geleerden die stellen dat de Koran een verzameling teksten van verschillende auteurs is, waarbij nog verschil van mening bestaat over de vraag of de Koran ontstaan is in de tijd van Mohammed en onder zijn redactie, of dat de teksten van later datum zijn en met terugwerkende kracht aan een mythische figuur Mohammed zijn toegeschreven.
Over de volgorde van openbaring zijn moslimgeleerden het globaal eens, maar van een aantal tekstgedeelden is onduidelijk wanneer zij precies zijn geopenbaard. Zo bestaat verschil van mening over welke passage als eerste werd geopenbaard. Een meerderheid van moslimgeleerden gaat ervan uit dat dat de eerste vijf verzen van soera De Bloedklomp waren, die in de maand ramadan van het jaar 610 werden geopenbaard toen Mohammad zich in een grot had teruggetrokken. Anderen denken dat het de eerste twee verzen van soera De Ommantelde waren, of de hele soera De Opening. De meeste islamologen onderschrijven de chronologie die door moslimgeleerden aan de diverse passages wordt toegekend.
Doordat verschillende schrijvers de woorden van Mohammed noteerden, ontstonden er al snel verschillende tekstversies. Ook ontstond er verschil van mening over de juiste volgorde. Bij de dood van Mohammed in 632 bestond er geen complete schriftelijke korantekst. De mondelinge overlevering was in de eerste jaren na Mohammeds dood nog uiterst belangrijk. Toen na de slag bij Al-Yamaamah (632) echter een groot aantal moslims – waaronder een groot aantal huffaz (enk.: hafiz, mensen die de Koran van buiten kennen), gesneuveld was, was dat voor kalief Aboe Bakr aanleiding om de losse tekstfragmenten systematisch te laten verzamelen. Hij wees Zaid ibn Thabit, een van Mohammeds schrijvers, aan om dat te doen. Zaid stond bekend als degene die het meeste van de Koran uit zijn hoofd kende, en hij had ook de meeste tekstfragmenten genoteerd. Zaid baseerde zijn werk in de eerste plaats op de beschikbare geschreven tekstfragmenten, die hij liet controleren door degenen die (delen van) de Koran uit hun hoofd kenden (qurra’, enk.qari’). Vooral voor de juiste volgorde was hij van de qurra’ afhankelijk. Hij veranderde de tekst op geen enkele wijze en voegde er geen verklaringen of redactionele commentaren aan toe. Deze eerste volledige schriftelijke koran (moeshaf – verzameling bladen) ging na de dood van Abu Bakr naar Omar ibn al-Chattab en na diens dood naar zijn dochter Hafsa, die een van Mohammeds weduwen was. Toch bleef mondelinge overlevering nog lange tijd de belangrijkste manier om de Koran door te geven.
Onder de derde kalief, Oethman ibn Affan (644-656), begon het proces van officiële codificatie van de verzamelde teksten. De reden hiervoor was dat in de verschillende centra van het uitdijende islamitische rijk onenigheid over de correcte manier van reciteren ontstond. Een commissie van vier onder leiding van Zaid ibn Thabit stelde in 651 de eerste officiële codex vast. Door het ontbreken van diakritische tekens en klinkertekens liet deze tekst de mogelijkheid van zeven door de moslimgemeenschap erkende leeswijzen (dialecten) open, zij het dat, waar onenigheid bestond, gekozen werd voor het dialect van Qoeraisj, de stam van Mohammed. Dit betrof vooral de uitspraak en zorgde slechts in beperkte mate voor verschillen in betekenis. Er werden vier, vijf of zes kopieën gemaakt die naar Mekka, Damascus, Basra en Koefa gestuurd werden. Eén exemplaar hield Oethman zelf. Afwijkende expemplaren werden vernietigd. Twee van deze eerste Korans worden nog bewaard in Tasjkent (naar verluidt het persoonlijke exemplaar van Oethman) en Istanbul.
Ook na deze Oethmaanse tekst bleef de mondelinge overlevering, vooral voor de juiste uitspraak, belangrijk. Rond 700 werden er diakritische puntjes aan toegevoegd om de medeklinkers van elkaar te onderscheiden en nog later werden er ook nog klinkertekens toegevoegd.
De huidige gedrukte koranteksten zijn vrijwel alle gebaseerd op een in 1919 in Caïro gedrukte standaarduitgave.
Latere pogingen van oriëntalisten om de ontstaansgeschiedenis van de Koran te achterhalen en teksten met elkaar te vergelijken werden door bovenstaand ‘zuiveringswerk’ bemoeilijkt. Ook wordt kritisch onderzoek van de tekstgeschiedenis van de Koran meestal tegengewerkt door de conservatieve regimes en islamitische geestelijkheid in het Midden-Oosten en wordt er zelden of nooit toestemming gegeven voor onderzoek ter plaatse. Uit bestaande teksten is wel afgeleid (door een Duitse onderzoeker met het pseudoniem Luxenberg) dat de Koran veel leenwoorden uit het Syro-Aramees (een aan het Arabisch verwante taal) bevat, zoals het woord hoeri, dat ‘grootogige’ (paradijsmaagden) is gaan betekenen, maar in het Syro-Aramees ‘witte’ (druiven) zou hebben betekend. Ook is er vanaf begin jaren 70 van de twintigste eeuw onder leiding van onderzoek gaande naar een groot aantal oude koranfragmenten die in een ‘korangraf’ in de moskee van Sanaa zijn ontdekt.
Voor de meeste onderzoekers staat wel vast dat de Koran een groot aantal traditionele gegevens en thema’s bevat die direct terug te voeren zijn op joodse en christelijke tradities. Verhalen over bijbelse figuren als Jozef of Abraham komen we in de Koran tegen in een vorm die sterk doet denken aan de joodse midrasj, een genre waarin de bijbelse legenden – die doorgaans veel aan de verbeelding overlaten – worden uitgebreid. De prominente en eervolle rol van Jezus binnen de Koran wijst op christelijke invloed. Daarnaast kent volgens sommige onderzoekers de Koran ook andere mythologie als bron, zoals het mogelijkerwijs noemen van Alexander de Grote. Ook het koranverhaal dat de jonge Abraham afgodsbeelden vernielde en tegenover zijn vader de afgodsbeelden zelf de schuld gaf is niet terug te vinden in de Tenach of Bijbel.
De Koran is geen wetboek. Voor de uitleg van de Koran heeft de islam een traditie van geleerden. Er bestaat een verzameling boeken, die samen de Ahadith (‘overleveringen’) vormen. Daarin staan onder meer commentaren op de Koran die worden toegeschreven aan Mohammed, hoewel anderen van mening zijn dat deze afkomstig zijn van o.a. moslimtheologen. Bepaalde geschriften hebben meer waarde binnen de Hadith dan andere, afhankelijk van de richting binnen de islam.[1]
Religieuze betekenis
De Koran is voor veel moslims hét heilige boek, maar hierbij geldt echter de restrictie dat het boek die waarde alleen heeft in het Arabisch. Veel moslims vinden dat een vertaling een interpretatie is in een andere taal, en dus niet mag suggereren dat die ook daadwerkelijk de qoe’ran is. Moslims met een andere moedertaal dan het Arabisch zien zich dan ook voor de taak gesteld het boek in een voor hen vreemde taal te lezen.
De Koran spreekt met respect over de Thora (Tawrat), de Psalmen (Zaboer) en het Bijbelse Evangelie (Indjil). De Tawrat werd volgens de Koran geopenbaard aan Musa, de Zaboer aan Dawud en de Indjil aan Isa. In de Koran worden de Thora en de Psalmen wel genoemd, maar de rest van de Tenach, de Profeten en de Geschriften, wordt niet genoemd. Iets dergelijks geldt voor de boeken van het Nieuwe Testament: de Koran vermeldt wel het Evangelie als openbaring aan Isa, maar niet de Brieven. Niet duidelijk is welk gedeelte oorspronkelijk door God geopenbaard is en welk gedeelte later is vervalst of toegevoegd, zoals eveneens blijkt uit de problematiek omtrent de Apocriefe boeken van de Bijbel. Verder is er nog sprake van verloren gegane Rollen, geopenbaard aan Ibrahim (Suhuf-i-Ibrahim).
In de hele islamitische wereld heeft de Koran grote betekenis. Reeds ten tijde van kalief Omar (634-644) begon men koranscholen (madrasa’s) op te richten. In deze scholen werd kinderen geleerd de Koran van buiten te leren oftewel te reciteren. Los van de vraag of men de inhoud van de teksten begrijpt, wordt betekenis toegekend aan het reciteren van de Koran in het Arabisch. Voor moslims is het reciteren een belangrijk onderdeel van de godsdienst: aan de woorden van de Koran worden helende en beschermende eigenschappen toegekend. Koranrecitatie in het Arabisch maakt deel uit van de verplichte gebeden. Veel moslims zijn bedreven in tadjwied, dat is de Koran op een aangename, bijna melodieuze manier reciteren.
De Koran wordt door moslims met respect behandeld: zo wordt hij bij voorkeur in een schone kamer op een zo hoog mogelijke plaats en boven andere boeken bewaard. Hij wordt doorgaans niet op een tafel gelegd, omdat het gevaar bestaat dat er iets bovenop gelegd wordt, en wordt hij niet op de grond gelegd, omdat deze als onrein wordt beschouwd. Voor het lezen of aanraken van de Koran wordt de rituele wassing verricht. Veel moslims hebben er moeite mee als een niet-gelovige de Koran leest of aanraakt.
Abrogatie
Zie ook: Afschaffingsleer
Op de Koran zou in sommige gevallen abrogatie (naskh) worden toegepast, de regel dat in geval van schijnbare conflicten tussen verschillende teksten de jongste prevaleert en dus de oudere teniet doet. De moeilijkheid daarbij is dat sommige soera’s niet gemakkelijk gedateerd kunnen worden[2], zodat niet met zekerheid kan worden bepaald welk van de conflicterende verzen van toepassing is. Koranwetenschappers hebben in dergelijke gevallen op basis van logisch redeneren en onderling overleg beslissingen genomen. Een van de duidelijkste zaken is de geleidelijke invoering van een verbod op wijn. De duivelsverzen zouden middels een soortgelijke afschaffing uit de Koran zijn verdwenen.
Kritiek van niet-moslims op sommige passages in de Koran
De Koran kent een aantal door niet-moslims als problematisch ervaren teksten, met name teksten die geweld zouden legitimeren en teksten die aanleiding zouden kunnen geven om vrouwen en aanhangers van andere religies ongelijk te behandelen. Hieronder worden enkele van deze teksten – bij wijze van voorbeeld – besproken aan de hand van verschillende interpretaties door moslims en niet-moslims. Bij tijd en wijle worden kritische uitspraken gedaan over de Koran, zoals Geert Wilders dat in 2007 enkele malen deed. Hij vergeleek het o.a. met Mein Kampf. Een evenwichtig beeld wordt evenwel niet gegeven door het aanhalen van de gewelddadige passages, omdat deze criticasten daarnaast geen blijk geven van historische kennis van die passage of de vreedzame passages, waardoor zij door de meeste moslims niet serieus genomen worden.
Geweld
Het door islamcritici vaak als bewijs voor het gewelddadige karakter van de islam geciteerde aya 5 uit Soera Het Berouw (doodt dan de afgodendienaren waar gij hen ook vindt) verwijst naar schermutselingen tussen de naar Medina uitgeweken moslims en inwoners van Mekka (Qoeraisj) en hun bondgenoten.
Maulana Muhammad Ali zegt dat deze aya uitsluitend betrekking heeft op de Mekkaanse polytheïsten en hun bondgenoten met wie Mohammed verdragen had afgesloten. Doordat het geslacht Bakr (dat met Qoeraisj gelieerd was) een wraakactie uitvoerde op leden van de stam Choezaa’a (die met Mohammed gelieerd was), met wapensteun en deelname van enkele Qoeraisjieten, werd het verdrag van Hoedaibia door Mekka geschonden. Mohammed achtte zich op dat moment niet meer aan het verdrag gebonden en trok op tegen Mekka. [3] [4] Vreemd genoeg vallen bij de veldtocht in 630, die hier wordt bedoeld, juist heel weinig doden. Dat roept de vraag op of de oproep in de Koran hier niet werd gehoorzaamd, dan wel of de betreffende ayat misschien toch betrekking hebben op een of meer andere gebeurtenissen. De door orthodoxe en salafistische moslims veel gebruikte tafsir (exegese) van Ibn Kathir laat in het midden wie er met “hen” en “afgodendienaren” wordt bedoeld, maar plaatst het vers wel expliciet in de context van de strijd tegen (Mekkaanse) polytheïsten die verdragen hadden geschonden.[5]
In andere ayat van Soera Het Berouw is het lijdend voorwerp duidelijker, bijvoorbeeld in aya 29: Bestrijdt diegenen onder de mensen van het Boek, die in God noch in de laatste Dag geloven, noch voor onwettig houden wat God en Zijn boodschapper voor onwettig hebben verklaard, noch de ware godsdienst belijden totdat zij de belasting met eigen hand betalen, terwijl zij onderdanig zijn. Deze groep wordt dus niet, zoals die in aya 5, met de dood bedreigd, maar worden wel tot dhimmi’s gemaakt.
Vrouwen
Het eerste deel van aya 34 van Soera De Vrouwen wordt door traditionele koranexegeten meestal aangemerkt als een bewijs voor de ondergeschikte positie van vrouwen: “De mannen zijn opzichters over de vrouwen […] Maar zij van wie gij opstandigheid vreest vermaant haar en vermijdt haar op de rustplaatsen en slaat haar […].” Volgens Ibn Kathir is de man verantwoordelijk voor de vrouw, is hij haar onderhouder, beschermer en leider die haar kan straffen als ze afwijkt. Dit zou zijn omdat mannen voor bepaalde taken beter gekwalificeerd zijn dan vrouwen.[6] Hij rechtvaardigt dit met een hadith van twijfelachtige betrouwbaarheid uit de verzameling van Al Boechari die zegt dat een volk dat een vrouw als leider aanstelt geen succes zal bereiken.[7] Deze uitspraak is echter in tegenspraak met de lovende manier waarop de Koran over de koningin van Saba (Scheba) spreekt.[8]
Amina Wadud beperkt deze aya tot speciale gevallen, namelijk wanneer een vrouw zwanger is en kinderen verzorgt. Omdat zij gedurende die tijd niet voor zichzelf kan zorgen, rust volgens haar op de vader van het kind de plicht om “van zijn bezit uit te geven”. Met andere woorden, alleen in dat geval is een man (financieel) verantwoordelijk voor zijn vrouw. Zij vertaalt de passage ongeveer als volgt: Mannen zijn verantwoordelijk voor vrouwen in zaken waarin God (sommigen van de) mannen meer gaf dan (sommige van de) vrouwen en wanneer zij uitgeven van hun bezit (voor het onderhoud van de vrouwen).[9] De passage rechtvaardigt volgens Wadud geen ondergeschiktheid van vrouwen in het algemeen en zeker niet waar het geloofszaken betreft. Zij baseert dit op veelvuldig in de Koran voorkomende passages die de gelijkheid van man en vrouw benadrukken.
Over het woord daraba in het tweede deel van aya 34 (licht slaan, in tegenstelling tot darraba, dat herhaald of hard slaan betekent) zegt Wadud dat hier niet per se slaan bedoeld hoeft te zijn. Het komt in de koran ook voor in de betekenis van geven (daraba Allah mathalan – God geeft als voorbeeld) en vertrekken (hij ging op reis). Haar algemene conclusie is dat deze passage het gebruik van geweld van een man tegen zijn echtgenote geenszins rechtvaardigt, maar juist beperkt. In tegenstelling tot wat in de tijd van de openbaring gebruikelijk was, beveelt de Koran om een geschil door praten op te lossen. Als dat niet helpt, moet door middel van het instellen van een afkoelingsperiode worden voorkomen dat een man zijn vrouw mishandelt. Als hij haar toch slaat, mag hij geen excessief geweld gebruiken.[10] Een hadith vermeldt dat de Mohammed op de vraag “hoe hard mag ik slaan” antwoordde dat er slechts met een miswak (een takje dat als tandenborstel wordt gebruikt) mag worden geslagen. Andere ayat die vaak letterlijk geïnterpreteerd worden zijn er ook. Het is zeer belangrijk deze in de juiste context te lezen en niet altijd letterlijk te nemen:
* Soera De Koe 228
[…] en haar komt hetzelfde toe als wat haar is opgelegd naar het behoorlijke, maar de mannen hebben een rang boven haar.
* Soera De Koe 282
[…] En neemt het getuigenis aan van twee uwer mannen doch indien er niet twee mannen zijn dan een man en twee vrouwen […] voor het geval dat een der beide [vrouwen] dwaalt de andere van beiden haar eraan kan herinneren.
* Soera De Vrouwen 11
[…] God draagt u op ten aanzien van uw kinderen voor de knaap zoveel als het aandeel van twee meisjes […]
* Soera De Vrouwen 117
[…] Niet roepen zij buiten Hem anderen aan dan vrouwelijke wezens en niet roepen zij aan dan een weerspannige Satan.
* Soera De Vrouwen 176
[…] Indien een man omkomt […] dan is voor het mannelijke zoveel als het aandeel van de twee vrouwelijke. […]
13 August 2019 om 17:27
De teksten van de Koran zijn een oorlogsverklaring aan alles wat niet islamitisch is. De Koran roept op tot strijd tot de wereld van Allah is (Koran 8:39). De Medinese Koran, die 28 hoofdstukken telt,waaronder de 6 langste en dus ongeveer één derde van de hele Koran, is één langgerekte ‘licence to kill’ of vergunning om te doden.En de Koran stelt dat alle delen van het boek gevolgd moeten worden, ook gewelddadige en hatende delen…„Wie de Koran maar gedeeltelijk gelooft, zal naar de hel gaan”(Koran 2:85)…„Geloven jullie in een gedeelte van het boek en in een ander gedeelte niet? Wie van jullie dat doet, verdient niet anders dan schande in het tegenwoordige leven en op de opstandingsdag zullen zij tot de zwaarste bestraffing veroordeeld worden” (Soerat Al-Bakara, 86)…En de weg naar het paradijs is slechts open voor de strijders met het zwaard…
13 August 2019 om 17:31
William Muir (1819 – 1905), een van de belangrijkste Britse islamwetenschappers: “Mohammed´s zwaard en de Koran zijn de dodelijkste vijanden van de beschaving, die de mensheid tot nu toe heeft meegemaakt.”…