Het agnosticisme (het exact tegenovergestelde van het gnosticisme) benadrukt de onmogelijkheid om religieuze ideeën met een traditionele wetenschappelijke aanpak te bewijzen. Het woord is afgeleid van het Griekse gnoosis (weten) met het voorvoegsel a (niet). Letterlijk is dus een agnost “iemand die (het) niet weet”, die niet weet of er een God is of niet.
Het ontstaan van het woord “agnosticisme” is precies bekend: het werd voor het eerst gebruikt door de bioloog en voorvechter van het Darwinistisch denken Thomas Henry Huxley (de grootvader van Aldous Huxley, de schrijver) op een bijeenkomst van de Metaphysical Society in 1869 te London.
De houding van een agnost staat enigszins tegenover die van de atheïst, die de stelling betrekt dat er geen God is, omdat daar geen geldig bewijs voor is. Een agnost stelt dat het niet mogelijk is om het bestaan van hogere machten aan te tonen (en evenmin het niet-bestaan).
Soms maakt men nog een onderscheid tussen zwakke en sterke agnosten. Een zwakke agnost beweert niet te weten of God bestaat en een sterke agnost beweert dat je niet KAN weten of God bestaat.
Het huidige agnosticisme is in de 19e eeuw ontstaan. Beroemde agnosten waren Thomas Henry Huxley, Charles Darwin en Bertrand Russell. Russells pamflet Why I Am Not a Christian is een klassieke tekst van het agnosticisme.
De oudste agnost was de Griekse pre-socraat Xenophanes (ca.580-ca.485 v.C.) Hij schreef:
Homerus en Hesiodus hebben aan de goden alle dingen toegeschreven die schandelijk en onterend zijn voor de stervelingen: diefstal, overspel en leugen.
De stervelingen menen dat de goden geboren zijn evenals zij, en kleren, een stem en gestalte hebben als zij… ja, als de ossen en paarden en leeuwen handen bezaten en kunstwerken konden scheppen, zoals de mensen, zouden de paarden de goden als paarden afbeelden, de ossen daarentegen als ossen.
De Ethiopiërs maken hun goden zwart met stompe neuzen; de Thraciërs zeggen dat de hunne blauwe ogen en rood haar bezitten.
In werkelijkheid hebben de mensen nooit iets zekers aangaande de goden geweten en zullen dat ook nooit weten.
De goden hebben echt niet vanaf het begin alles aan de stervelingen geopenbaard, maar mettertijd vinden mensen zoekend het betere.
(Xenophanes van Colophon, Tegen de Fabels van Weleer)
Als een andere oude agnost wordt wel Protagoras (480 – 410 v. Chr.) gezien, één van de sofisten. Hij achtte het onmogelijk om het bestaan van de goden te bewijzen. Een bekend citaat van Protagoras is: De mens is de maat van alle dingen.
Laatste reacties